Het persoonlijk essay De man met vier vingers schreef ik voor de Theaterkrant van het Theaterfestival 2021, naar aanleiding van de voorstelling ★★★★☆ vier sterren van theatercollectief herman, waarin zij de egocultus in de theaterwereld op de korrel nemen. Ik bracht deze tekst op Maandagavond on Tour van De Nwe tijd in De Serre in Hasselt op 14 februari 2022.
Op iedere plek in mijn school heb ik minstens één herinnering gemaakt. Dat merkte ik deze week, toen ik na een paar zomermaanden het conservatorium van Antwerpen opnieuw binnenwandelde. Binnen een paar weken begin ik hier aan mijn artistieke master in de opleiding Woordkunst.
Hier, onder deze boom, kregen we te horen wie er mocht beginnen aan de opleiding en wie niet. Hier, onder dit afdak, drukte een ouderejaarsstudent me één van de eerste weken op het hart dat ik echt aan mijn rollende r moest werken. Hier, op dit podium, zei een bekende actrice dat ik te veel met mijn handen gesticuleer terwijl ik acteer. Hier, achter deze deur, noemde een docente interview me een eik. Hier, op dit toilet, huilde ik zachtjes na een slechte les podium, waarop het weer niet was gelukt, ik had weer niet kunnen loslaten. Hier, aan deze tafel, vroeg een schrijfdocent me of ik was zoals ik schreef: met veel adjectieven. Hier, voor deze piano, zei mijn stemcoach me dat ze voor het eerst ooit mijn échte stem had horen boven komen, voor ongeveer vijf seconden. Hier en hier en hier was ik steeds meer met mezelf bezig: hoe ik sprak, hoe ik stond, hoe ik lachte, hoe ik schreef, hoe ik klonk.
Ik weet nog hoe ik hier binnenkwam, de eerste dag van mijn eerste week. Achttien en onbevangen, pas afgestudeerd aan een kleine aso-school, hongerig en open, niet bezig met mezelf, maar met wat ik zou gaan leren. Op mijn computer bewaar ik een mapje met de naam ‘mijn stem’. Daarin staan alle opnames die er van mij zijn gemaakt voor het vak spraak. Aan het begin en het einde van ieder jaar moesten we achter een tafeltje plaatsnemen en een weerbericht voorlezen. Zo konden we onze eigen evolutie zien. De eerste video is gemaakt in september 2018. Ik neem onverschrokken plaats achter het tafeltje en lach met iets wat er achter de camera wordt gezegd. Ik spreek enorm Limburgs, pas geen enkele spraakregel toe, maar mijn ogen zeggen: laat maar komen. En ik kan het niet helpen eerder droevig dan trots te zijn wanneer ik de laatst gemaakte video van mezelf openklik in de map ‘mijn stem’, gemaakt in juni 2020. Ik zie een zelfbewuste vrouw, die bang is zich te verspreken, die krampachtig let op haar kaakval, die weet hoe ze een rollende r voortbrengt maar verdwaalt in dat aangeleerde spreken. In de video zie ik hoeveel belang ik aan mezelf ben gaan hechten.
Hier, tegen deze muur in de binnentuin, belde ik mijn mama, aan het begin van het tweede academiejaar. De zon scheen en toch deed ik geen moeite het huilen tegen te houden. Ik zei haar dat ik het niet meer kon. Ik kwam net uit een schrijfles, waarin ik mijn beginnend kortverhaal had voorgelegd aan mijn schrijfdocent. Hij had me feedback gegeven en het deed me plots niks meer. Het kon me niet meer schelen of hij het goed vond of nietszeggend. Ik hield het niet meer vol om constant te moeten reflecteren over mezelf, steeds te moeten knikken wanneer een docent me zei dat ik zus of zo, dat ie dacht dat ik baat zou hebben bij dit of dat. Ik kon het niet meer opbrengen om mezelf serieus te nemen terwijl ik op gedragen toon mijn interpretaties van een liefdessonnet van Neruda aan de groep voorlegde, terwijl we klassikaal ieder uitgesproken woord onder de loep namen alsof we bacteriën bestudeerden die ten grondslag zouden kunnen liggen aan een baanbrekend medicijn, zo serieus namen we onszelf en hetgeen waar we bezig mee waren. Ik wilde er niet meer zijn, in dat klaslokaal op de vierde verdieping, met uitzicht op de Amerikalei, waar mensen eruit zagen als popjes, krioelend, betekenisloze lijnen afleggend. Terwijl ik mama belde, keek ik naar het kunstwerk in de schooltuin. Het is een zin in oplichtende letters:
‘MAAR IK
DE WERELD
IK ZIE
JOU’
Ik had het gevoel dat ik de wereld niet meer zag.
Het was vreemd: ik was nochtans voortdurend bezig verhalen te sprokkelen in die wereld. Ik zat met een verhoogde alertheid in de tram, op zoek naar ontroerende beelden. Ik herinner me mijn blijdschap toen ik een vrouw zag die langzaam het overgebleven goudpoeder op haar kraslot met haar wijsvinger wegveegde. Ik luisterde aandachtiger naar mensen, vooral als ze het over dramatische dingen hadden. In alles kon een goed verhaal zitten. Een jaar lang had ik mezelf voorgehouden dat de opleiding een empathischer mens van me had gemaakt, maar nu besefte ik dat het me niet om die wereld of die mensen te doen was, maar om mezelf. Ik was enkel geïnteresseerd in hun esthetisch potentieel. Ik zag de wereld niet, ik zag de mensen niet; ik zag de verhaalelementen die ze waren.
Ik verlangde zo naar het meisje van het eerste filmpje in de map ‘mijn stem’. Ik wilde haar vragen hoe ze ook alweer was, hoe ze keek, hoe ze het deed, niet voortdurend met zichzelf bezig zijn.
In de weken die volgden op dat moment tegen de muur, bleef ik thuis. Op een regenachtige namiddag ging ik met een jeugdvriend, die professioneel basketter is, baantjes trekken in het lokale zwembad van onze geboortestad. Daarna aten we hamburgers met joppiesaus in de frituur waar we vroeger iedere woensdag kwamen. ‘Ik kan er gewoon niet meer tegen’, zei ik tegen hem. ‘Ik hecht zoveel belang aan alles wat ik doe; hoe ik sta, hoe ik praat, hoe ik vragen stel. Ik ben mezelf zo ontzettend belangrijk gaan vinden. Als een docent zegt dat ik er niet in slaag mijn personage tot leven te wekken, kan ik daar dagen kapot van zijn. Het lijkt alsof ik aan het vergeten ben dat er nog een wereld is naast die school en mezelf.’
‘Maar je moet het toch ook belangrijk vinden?’ antwoordde die vriend. ‘Anders kan je er even goed mee stoppen.’ Hij nam een te grote hap van zijn burger, waardoor er een kwak joppiesaus uit het broodje spatte. ‘Voor mij is basketbal toch ook mijn wereld? Terwijl, als je erover nadenkt, die sport een verzinsel is. We houden ons aan verzonnen regels en het spel bestaat enkel binnen de vastgelegde lijnen. Toch is er een hele industrie die in die verbeelding tonnen geld pompt. Dat verschilt toch niet veel van wat jullie doen?’
Daar kon ik niks tegenin brengen, hoewel het anders voelde. Die vriend bezat een bepaalde nuchterheid waaraan het mij ontbrak. In mijn opleiding was ik, naar mijn gevoel, voortdurend bezig met het zoeken naar of het benaderen van een waarheid. Ik probeerde metaforen te bedenken voor de wereld rond me, die andere mensen tot inzichten of ontroering zouden kunnen brengen. Ik dacht voortdurend iets te zeggen te hebben.
Bij basketbal was er geen te benaderen waarheid, er was enkel de wil zoveel mogelijk te scoren. Er zijn regels en iedereen heeft een vaste positie op het veld. Daar zit iets nederigs in, vind ik. Maar in de kunsten maak je je eigen regels, je tekent zelf je veld, je bepaalt je eigen positie.
‘Je kijkt toch veel naar de dingen rond je?’ zei mijn vriend, in een poging me te troosten. ‘Maar het is toch vies dat ik in alles wat ik zie en hoor op zoek ga naar de esthetiek?’ wierp ik tegen. ‘Hoe kan ik oprecht in het leven blijven staan als er constant verhalen van me worden verwacht?’ Daarop zei hij niks. We aten onze hamburgers op en rekenden met plakkerige vingers af. De man van de frituur had aan zijn rechterhand maar vier vingers en was net met die hand de bouletten in een driehoekje aan het opstellen in de glazen toonbank. Ik probeerde de esthetiek ervan te negeren.
Op de stoep namen de vriend en ik afscheid. Hij omhelsde me stevig en fluisterde: ‘Niet te veel nadenken, oké? Gewoon doen.’ Ik knikte, maar had geen flauw idee hoe.
In de periode dat ik weer was begonnen met school ging ik in het weekend vaker dan voorheen naar huis. Ik nam me voor terug meer contact te zoeken met de mensen waarmee ik was opgegroeid, om de wereld rond school niet te vergeten. Op zaterdag ging ik steeds naar hetzelfde bruine café, met een paar oude klasgenoten van me, die nu voor ingenieur of advocaat studeerden. Zij vroegen me waar ik de afgelopen week mee bezig was geweest, en als ik dat probeerde te vertellen, schraapten ze vaak kort hun keel en zeiden: ‘Ah zo.’ Het is daar, op het terras van dat bruine café in mijn thuisstad, dat ik pas echt besefte dat mijn vriend gelijk had gehad: als ìk mijn vak niet belangrijk vind, wie dan in mijn plaats? Als ik er het bestaansrecht niet van erken, hoe kan het er dan überhaupt zijn? Waarom zouden die ingenieurs en advocaten in wording met de grootste vanzelfsprekendheid over hun opleiding mogen vertellen, en ik niet? Het is zo moeilijk om in een wereld, die vooral gericht is op nut, overtuigd te blijven van de waarde van kunst. Maar net daarom wilde ik opnieuw in die waarde gaan geloven.
Vervolgens was dit de belofte die ik aan mezelf maakte: ‘Niet te veel nadenken, oké? Gewoon doen.’ Op school probeerde ik ernstig bezig te zijn met het vak, zonder me te verliezen in een sérieux of in een pretentie. Ik herwon mijn liefde voor hetgeen waar ik mee bezig ben, wist weer waarom ik het jaar voordien aan deze school was begonnen. En ik weet het nog steeds. Toch blijf ik me afvragen welk soort belang ik moet of mag hechten aan mezelf en mijn vak.
Gisteren keek ik naar de voorstelling ★★★★☆ vier sterren van theatercollectief herman. Actrice Sara Lâm zei: ‘Ik wil gewoon op scène kunnen staan met ons, met herman, en niet het gevoel hebben dat het om ons gaat.’
Dat wil ik ook kunnen, maar ik blijf me afvragen hoe. Op welke manier sta je op scène, doe je een interview, schrijf je een verhaal, zonder dat het over jezelf gaat? Hoe zit je in de tram zonder in alles een beeld te willen zien? Hoe troost je iemand zonder de reflex te maken dat er in zijn verdriet misschien een goed verhaal zit? Hoe praat je met iemand zonder de persoon achter het verhaal te negeren? Hoe erken je het belang van waar je mee bezig bent, zonder de wereld rondom te vergeten?
Misschien mag ik het gerust een mooi beeld vinden: de man van de frituur met maar vier vingers aan zijn rechterhand, die de bouletten in de glazen toonbank stapelt. Zolang ik maar liever had gehad dat zijn vijfde vinger er nog was.