start contact

Blueberries leave bruises on the skin

Distels

een boek is

Lied van de pluk

Inventaris van een leven

Oud Hospitaal

Playlist van de pluk

Quiévrain

Sla de stad open

Vindplaats

Weet je nog?

De man met vier vingers

Haan

Ispahaan

Just around the corner

Schootheuvel

Stukken voor De Standaard

Vier clownsvissen

Just around the corner

Ik schreef het kortverhaal Just around the corner als lid van Seasonal Neighbours. Voor dit verhaal liet ik me inspireren door mijn eigen ervaringen als jobstudent in een fruitteeltbedrijf, niet ver van mijn thuisstad Borgloon, waar ik een paar weken mee plukte. Just around the corner werd gepubliceerd in de editie De Grote Vlaamse Striproman (maart 2021) van het literaire tijdschrift DW B.

De eindeloze rij appelbomen trilt in de hitte. Sommige plukkers zingen mee met de Poolse vrouwenstem die uit Piotrs heupradiootje klinkt. Ze plukken de appels alsof ze gewichtloos zijn en de steeltjes breken van de takken met een knak uit een televisiereclame. De vrouwenstem van het nummer zwelt aan. ‘Dobre’, roept een man - ‘goed’ in het Pools. Hij leegt zijn draagzak in de palox en zucht. Even is hij zestig kilo lichter.

‘You know what this girl is singing?’ vraagt Piotr mij. Hij is de enige van de dertig Polen hier die een beetje Engels spreekt. ‘No’, zeg ik. ‘What is she singing?’ Ik probeer enthousiast te klinken. Bij mij willen de appels niet mee. De banden van de draagzak snijden in mijn schouders. Ik heb dorst, zo’n dorst. Soms ruk ik per ongeluk een hele tak van een boom.

‘She sings: Don’t forget to dream, ti di dam dam oh, don’t forget to dream, tada tata oh.’ Hij schudt zijn hoofd en lacht. Er kleven kiwipitjes tussen zijn gele tanden. ‘What loser forgets to dream? I only forget to pay bills sometimes.’

Hij gaat op een omgekeerd bierkrat staan om aan een hoog hangende tros appels te kunnen. De littekentjes op zijn kale hoofd blinken in de zon.

Op mijn eerste werkdag, een week geleden, kwam hij tijdens de middagpauze naar mij toe in de keuken van het plukkersverblijf, een verbouwde stal die grenst aan het huis van Yves, de boer van deze plantage. Nog voor hij mijn naam had gevraagd, stak hij een augurk naar me uit. ‘Here, typical Polish, for you.’ Het was een groots gebaar in de betonnen ruimte, waar er geen foto’s aan de muren hangen, geen tapijt op de grond ligt, waar we onze voeten niet kunnen vegen aan een deurmat met daarop een welkom die langzaam vervaagt.

Ik brak de augurk tussen mijn tanden, het sap smaakte naar galzuur, maar ik slikte alles door. Piotr kwam naast me zitten in de zetel, legde zijn arm over mijn schouder, een gewicht zo zwaar als de gordel van de draagzak.

‘Are you Belgian girl?’

‘Yes. I come from the city nearby.’

‘Borgloon?’

‘Borgloon, yes.’

Er veranderde even iets in zijn blik. Zijn houding werd alerter.

‘I think I saw some of you before’, zei ik. ‘In the evening, at the square next to my house. With your phones up to the sky, looking for connection.’

‘Connection?’ Hij fronste even, nam zijn arm weg. ‘Ah! Yes. Here, at the field, connection is very unstable.’

Zijn adem rook naar augurk. Ik probeerde wat op te schuiven.

‘I will be working here for a month’, zei ik, ‘to earn some money.’

Dat laatste was gelogen. Ik ben hier omdat ik met mijn handen wilde werken, een tijdje, op een plek dicht bij huis, omdat het me niet meer lukt om te schrijven. Ik stel al maanden een kortverhaal uit, omdat ik niet weet hoe te beginnen.

‘Ah, money.’ Hij lachte scherp. ‘I am already three months away from home for that bitch.’

Een paar plukkers keken op van hun broodtrommels. Een vrouw trok haar wenkbrauw een paar keer op. Het woord bitch deed hen vermoeden dat we ons op een spannend punt in het gesprek bevonden. Piotr ging iets luider praten.

‘I live in Starachowice, together with my wife and my girl. It’s a little city in the south of Poland. You ever heard of it? Starachowice.’

Ik beeldde me een stadje in waar de hotels gemiddeld twee sterren hebben en de mensen zichzelf beloven hun huizen opnieuw te verven.

‘No, I’m sorry.’

‘No? We’re on Wikipedia. You can look us up.’

Hij tikte met zijn vinger in de lucht, op onzichtbare toetsen, alsof hij zichzelf opzocht, hier, meer dan duizend kilometer van huis - even controleren of hij volgens het internet ook in zijn thuisstad nog bestaat.

De zon staat recht boven ons. Ik hoop dat dat betekent dat het bijna middag is, maar ik heb geen idee. Het kan nog lang duren. Om Piotrs pols zit een horloge, zo strak aangespannen dat het ‘s avonds een afdruk moet nalaten in zijn huid, maar toch checkt hij het uur nooit, ook nu niet. Ik wil zo graag weten hoe laat het is, hoe lang nog, maar ik vraag het niet, hou in plaats daarvan bij hoe vaak ik mijn draagzak leeg. Tien zakken, zeshonderd kilogram, ritme houden, ook al striemen de takken mijn armen. Elf zakken, zeshonderdzestig kilogram, ritme houden, ondanks die zeurende rugpijn.

Ik zou naar huis kunnen gaan, limonade inschenken, proberen beginnen aan een nieuw verhaal, iets in dat lege document tikken, een letter, een aanhalingsteken, iets wat iets anders veroorzaakt.

In de verte, aan het einde van de bomenrij, komt Yves, de boer, aangereden in zijn tractor. Hij heeft iets weg van George Clooney, met zijn gebruinde huid, zijn scherpe kaaklijn, zijn niet volledig dichtgeritste overall, waardoor je zijn borsthaar kan zien zitten. Als de andere plukkers hem zien naderen, vallen hun gesprekken stil. Een soort stilte voor opname. De plantage lijkt een set als Yves voorbijkomt.

Op een paar meter van ons springt hij uit zijn tractor. Hij gaat door zijn haar, klopt onzichtbaar stof van zijn overal. Zijn blik valt op een jonge Pool, schichtig, de wangen vol acne.

‘You.’

De jongen sluit kort zijn ogen.

’Haven’t you learned how to work?’

Ik laat per ongeluk een appel vallen. Dit betekent verlies, hoe klein ook. Snel kijk ik naar Yves. Hij knipoogt naar me. Een knipoog die niet gescript is, die buiten de verwachtingen valt die zijn film iedere dag opnieuw wekt. Ik heb geluk dat ik als enige hier zijn taal spreek.

Yves vist een kleine, rozige appel uit de palox, een exemplaar dat nog niet rijp genoeg was om te plukken. De appel tilt hij in de lucht. Zijn blik glijdt over alle plukkers. Mij slaat hij over.

‘Who did this?’

We plukken verder, terwijl we onze blikken strak op onze handen gericht houden.

‘Who?’

Yves plukt een dikke, dieprode appel en houdt die voor het gezicht van een kleine vrouw. ‘This is what I want.’

De vrouw stapelt haar pas geplukte appels in haar draagzak, gespannen, maar precies, zonder op te kijken naar Yves.

‘I did it’, zegt Piotr.

‘You did it?’

Yves kijkt naar Piotr, geamuseerd dat hij nu een tegenspeler heeft.

‘Yes.’

Ik vraag me af waar Piotr het lef vandaan haalt. Misschien dacht hij net aan de enkele beglazing van zijn huis in Starachowice. De kamers zullen daardoor in de winter nooit echt opwarmen, ook niet als hij hier op een goed blaadje staat bij Yves.

‘Let me ask you a question, Pieter.’ Zo noemt Yves hem altijd. Piotr ligt te moeilijk in de mond.

‘Do you want to stay here?’

‘Yes.’

‘I can’t use you if you pick like this.’ Yves gooit de kleine appel op de grond. ‘This could have grown so big, Pieter.’

Piotr kijkt naar mij, alsof ik het gewicht van Yves’ woorden kan verkleinen. Ik sta tussen hen in. Piotrs blik brandt in mijn schouder, maar ik beeld me in dat het de zon is, kijk geen moment op van mijn boom terwijl ik verder pluk.

Met de appel nog steeds in zijn hand wendt Yves zich tot mij. Voor hem ben ik geen deel van wat er zich daarnet heeft voorgedaan. De shots waarin wij tegen elkaar spreken worden ergens anders gedraaid.

‘Dit, meisje. Dit moet het zijn. Rood waarbij ge, hoe zal ik zeggen, niet anders kunt dan aan de liefde denken.’

Ik vraag me af of er een kleur is die hem niet aan de liefde doet denken, sinds zijn vrouw vertrok in hun Audi 4x4, met een volle tank, een paar maanden geleden.

‘Ik snap het’, zeg ik, terwijl ik vlugger probeer te plukken dan ik kan.

‘Ja, gij snapt het.’ Hij legt de dieprode appel voorzichtig op de andere appels in de palox, kijkt om zich heen, naar zijn eindeloze plantage, waarvan hij niet snapt hoe die ooit in zijn hoofd is kunnen ontstaan als een droom voor het slapengaan. Dan springt hij in zijn tractor en rijdt verder, naar een punt in de verte waar enkel hij ooit lijkt te komen.

Piotr heeft zijn heupradiootje uitgezet. Bij iedere appel die hij plukt trekt hij verschillende bladeren mee, alsof hij de boom kapot wil krijgen. Ik wil iets zeggen over de misvormde appel aan een tak van mijn boom, net een mini-achterwerk, een beeld dat Piotr grappig zou vinden, maar ik durf niet. Dan kijkt hij me plots aan, met zijn kleine donkere ogen.

‘Why are you so scared, Mona?’

‘I’m not scared.’

‘Yes, you are scared. You never speak up.’

Ik ben inderdaad bang. Ik wil zo graag passen in Yves’ narratief, opgaan in zijn beelden, zonder hem tegen te spreken, ik wil hem helpen deze plantage te legen, totdat er geen enkele appel overblijft, totdat je je haast niet meer kan inbeelden dat de takken hier een tijd geleden bijna braken onder het te zwaar geworden gewicht. In de montage achteraf mag niet opvallen dat ik hier maar figureerde, dat ik eigenlijk ergens anders had moeten zijn in deze weken.

Piotr wrijft met zijn duim over een tattoo in zijn hals. Vier woorden in een sierlijk schrift: Whom shall I fear?

Ik zeg niks, pluk voorzichtig verder, de dikste appels eerst, zodat mijn draagzak sneller vol is.

‘No one’, zegt hij na een tijd, bij wijze van antwoord op zijn eigen getatoeëerde vraag. ‘People like you have to fear no one, Mona.’

‘Maybe’, zeg ik.

Piotr laat zijn blik over me glijden. Voor het eerst sinds ik hier ben probeert hij aan me af te lezen welk leven ik leid op een kilometer van dit veld, in Borgloon, die stad die hij niet krijgt uitgesproken.

‘Why are you here?’

‘To pick.’

‘Nobody comes here just to pick. I am here because in Poland I have to roll fucking cigarettes in a manufactory, day and night. Why are you here?’

’I don’t know what to write anymore.’

Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Are you a writer?’

‘I try to.’

Hij kijkt naar mijn handen, beeldt ze zich misschien in aan een typemachine.

‘If you can write, why would you come picking then?’

Ik probeer tempo te houden, maar de draagzak weegt zwaarder dan daarnet. Hoe kan ik hem vertellen dat ik weg moest van dat lege document, van die ontelbare mogelijkheden die er zijn om een verhaal mee te beginnen?

‘You should write.’ Hij zegt het langzaam, als een bevel. ‘It’s so close, your dream, I mean, it’s just around the corner.’

In de verte hoor ik de kleine tractor van Yves. Het is moeilijk te zeggen of hij rondrijdt of ter plekke staat te ronken. De andere plukkers praten weer op zachte toon tegen elkaar, in woorden die waarschijnlijk Pools zijn voor ‘appels’, ‘straks’ en ‘warm’, maar die onbegrijpelijk ver klinken. Piotr en ik plukken in stilte verder. Na een tijdje port hij me met een afgebroken takje.

‘You know who has the same tattoo? The one in my neck?’ Hij tikt op de vier woordjes in zijn hals: Whom shall I fear?

‘No.’

‘Deontay Wilder! MMA-boxer! American!’ Zijn stem slaat over, als bij een jongetje dat de baard in de keel aan het krijgen is. ‘Wilder is a fucking beast. When he plays at night, American people stay awake, to watch over him while he’s in the boxing ring. Can you imagine? A whole country fighting against their sleep, just to watch over one man.’

‘That’s crazy.’

Ik beeld me in hoe Piotr voor de spiegel zijn eigen blik probeert te laten lijken op die van Wilder. Hoe hij met het juiste licht de gelijkenissen ziet, en niet beseft dat zij eigenlijk precies elkaars tegenovergestelden zijn. Piotr ligt ‘s nachts in de slaapzaal van het plukkersverblijf wakker, op duizenden kilometers van huis, met een kapotte rug. Als hij zijn ogen sluit ziet hij afdrukken van appels. Terwijl hij wakker ligt, probeert hij over Polen te waken. Hij probeert het te verkleinen tot kaartformaat, zijn geboorteland, tot het overzienbaar wordt en in zijn handen past, tot hij zijn vrouw en dochtertje erop zou kunnen zien bewegen als stipjes, makkelijk te volgen. Hij laat ze duizend kilometer verderop in slaap vallen, in een warme kamer, met zacht beddengoed.

Mijn hoofd bonkt van de hitte. Ik krijg mijn armen niet meer omhoog gehesen. Nog drie zakken, dan doe ik alsof ik naar het toilet moet. Nog drie.

Tijdens het vullen van mijn tweede zak bereikt de schorre roep van een van de plukkers ons, over verschillende bomenrijen heen. Het is middag, ik kan wel huilen. Ik leeg mijn halfvolle zak. Mijn appels stuiteren op de andere appels. Er zullen blutsen in komen, maar Yves heeft het niet gezien. Piotr plukt verder aan een getraind tempo, tot zijn zak helemaal vol is, leegt hem dan voorzichtig.

‘You come with us, Mona? We have warm beer.’

Het tl-licht in de keuken van het plukkersverblijf is fel. De betonnen muren kaatsen het gelach van een paar vrouwen terug. Mijn lichaam is warme was geworden. Alles voelt onscherp aan.

Piotr rommelt in de kast, haalt een pot augurken tevoorschijn en wrikt het deksel los. ‘If you’ll write a new story, you know, someday, who will be the hero in it?’

‘I don’t know. I normally don’t write about heroes.’

‘No? What else is there to write about then?’

‘You have to talk in metaphors to her, Pieter.’

Yves is wijdbeens in de deuropening komen staan. Hij lacht met zichzelf.

Hoe vaker ik naar hem kijk, hoe ongeloofwaardiger hij wordt, met zijn openstaande overall. Hij zou de plantage kunnen uitsluipen, als niemand kijkt. Hij zou Clooney kunnen opbergen, zijn script achterwege laten, af en toe stamelen in zijn zinnen, zijn vrouw missen.

Nu staat hij in de deuropening van het plukkersverblijf, twijfelend of hij zou binnenkomen. Als hij in zijn salon zit, in het huis hiernaast, stoort hij zich waarschijnlijk aan het lawaai van de plukkers, dat door de muur dringt die hen van elkaar scheidt, maar nu lijkt hij de sterke aandrang te voelen deze ruimte met zijn eigen stem te vullen.

‘Maybe you can write about me’, zegt Piotr. ‘Make me a Wilder.’ Hij lacht en schuift de pot augurken naar me toe.

‘Don’t do it, Mona. Never make a man wilder than he already is.’ Yves heeft een stap naar voren gezet, waardoor hij nu in het plukkersverblijf staat.

‘Do you want something?’ vraagt Piotr aan Yves.

‘Cold beer would be nice, but you Polish people drink your beers warm. And I still have work to do.’

Yves kijkt over zijn schouder naar buiten - even checken of alles er nog bij ligt zoals hij het vijf minuten geleden heeft achtergelaten.

Misschien had Yves gewild dat hij als kind makkelijker in slaap was gevallen, zodat zijn droom niet de kans had gekregen dit leven te worden, maar daarvoor is het nu te laat.

Piotr sopt de dikste augurk in het vocht van de pot. ‘I know I could be a Wilder.’ Hij zegt het zo zacht dat het bijna lijkt op een gedachte. ‘I am strong enough. There is just one problem.’

‘What problem?’ vraag ik.

Hij breekt met zijn hoektand de augurk in twee, antwoordt met volle mond:

‘America is too far away.’